Hoe gebruik je deze woorden en wat betekenen ze? Het gaat om:  hem, haar, het. En dan in de zin gebruikt als meewerkend voorwerp of als lijdend voorwerp. Het wordt vaak erg moeilijk gevonden. Maar als je begint met voorbeeldzinnen en met een vraag- en antwoordspelletje heb je het zo onder de knie. Ook jij. Volg dit stappenplan nauwgezet en je zult zien, dat je je afvraagt waarom je het ooit zo moeilijk hebt gevonden.

Werk in een groepje van twee personen. Ja, dat is een groep. De kleinst mogelijke groep, maar het blijft een groep. Het liefst met een docent. Maar je kunt dit ook als leerling, student of cursist samen doen.

Lui en Leur

Begin eens met deze zin: Je donne un cadeau à Marie. Ik geef een cadeau aan Marie.

En vraag dan: Tu donnes un cadeau à Marie? Oui, je donne un cadeau à Marie.

Herhaal als docent/cursist: Ah, tu lui donnes un cadeau. Ah, jij geeft haar een cadeau.

Doe hetzelfde met Pietje.

Schrijf de vertalingen onder de zinnen. Liefst zo letterlijk mogelijk. Dan kan iedereen het verschil goed zien.

Doe dan hetzelfde met: Il donne un cadeau à Marie. En ook: Elle donne…..   Nous donnons….. etc.

Vraag nu: Tu donnes un cadeau à Marie et à Anne.  Antwoord: Je leur donne un cadeau.

Doe hetzelfde met Jantje en Pietje. En met Marietje en Jantje. Het blijft allemaal leur.

Herhalen is de kracht, hardop nazeggen, voorzeggen ook. Zo leer je Frans.

Le, la, l’, les

Je gaat nu niet de persoon vervangen, maar het ding. In deze zin het cadeautje dus.
Hij geeft het cadeau aan Marie. –> Hij geeft het aan Marie. –> Il le donne à Marie.
Cadeau is immers mannelijk en enkelvoud. Je begrijpt vast wel dat je bij bijvoorbeeld : la voiture, geen le maar la zou schrijven, voor een klinker in beide gevallen l’ en als het er meer zijn, dan wordt het gewoon les.

En heb je het allemaal onder de knie, denk je….. Dan oefen je gewoon nog even met deze link.