Mon, ma, mes. Ton, ta, tes. Son, sa, ses. Ik legde het in een eerdere blog al eens uit. Hier dus een opfrissertje. Het begint met een regeltje in je hoofd stampen. En daarna moet je de regels toepassen. Dan heb je opeens meer kennis en vooral ook inzicht nodig. Ik geef je meer inzicht, zodat ook jij aan de slag kunt met de bezittelijke voornaamwoorden.
Het bezittelijk voornaamwoord
Simpel gezegd, gaat het gewoon om de vertaling van mijn, jouw, zijn, haar. En laten we dan ook maar gelijk ons/onze, jullie/uw en hun doen. Een nieuw rijtje leren dus: Notre, notre, nos. Votre, votre, vos. Leur, leur, leurs. De extra kennis die je nodig hebt, is te weten wanneer je wat gebruikt.
Stap 1
Om te beginnen maakt het Frans een onderscheid tussen enkelvoud en meervoud. De vormen die je in het meervoud moet gebruiken, zijn: mes, tes, ses, nos, vos, leurs. En wat bepaalt dan dat meervoud. Het woord waar het bij hoort: het zelfstandig naamwoord. Of, als ik het concreet maak: mijn huizen, jouw tafels, zijn honden, haar zussen, onze auto’s, jullie messen, uw bussen, hun katten. Voor alle duidelijkheid in de vertaling ziet dat er zo uit:
mijn huizen = mes maisons
jouw tafels = tes tables
zijn honden = ses chiens
haar zussen = ses sœurs
onze auto’s = nos voitures
jullie messen = vos couteaux
uw bussen = vos bus
hun katten = leurs chats
Stap 2
In het enkelvoud heb je ook nog de kennis nodig om te weten of het Franse woord mannelijk of vrouwelijk is. Heb je te maken met een mannelijk woord, dan gebruik je mon, ton, son, notre, votre, leur. Heb je te maken met een vrouwelijk woord, dan gebruik je ma, ta, sa, notre, votre, leur. Andersom kun je dus nu ook zelf afleiden of onderstaande woorden mannelijk of vrouwelijk zijn.
ma maison = mijn huis
ta table = jouw tafel
son chien = zijn hond
sa sœur = haar zus
notre voiture = onze auto
votre couteau = jullie mes
votre bus = uw bus
leur chat = hun kat
Stap 3
Wat je misschien al bedacht had, klopt inderdaad. Onderstaande vertalingen kloppen ook.
son chien = haar hond
sa soeur = zijn zus
votre couteau = uw mes
votre bus = jullie bus
Wil je dus weten hoe je iets in het Nederlands moet vertalen, dan heb je de tekst nodig die er rondom heen staat: de context.
Stap 4
Dit schept nogal eens verwarring voor Nederlanders. Wij kijken naar waar het woord bij hoort: Jan heeft een broer = zijn broer. Jan heeft een zus = zijn zus. Wij vertalen twee keer met hetzelfde woord. De Fransen zeggen, nee, broer is mannelijk, dus: son frère. Zus is vrouwelijk, dus: sa soeur.
Maak tussendoor eens deze oefening: klik hier.
Stap 5
Die Fransen hebben nog steeds moeite om twee klinkers achter elkaar uit te spreken. Dus hebben ze een uitzondering bedacht. Het Franse woord voor school is vrouwelijk: école. Wil je zeggen mijn school, dan is dat volgens de regels…………. Ja, juist: ma école. Maar dat lukt ze dus niet. En dus wordt dat: mon école. Het makkelijkste is nu om te onthouden dat alle woorden die beginnen met een klinker (a, e, i, o, u, y) en met een stomme h (zoals in hôpital) mon, ton, son krijgen.
Stap 6
Teken dit nu eens in een schema voor jezelf. Dan weet je of je het gesnapt hebt.
Stap 7
Oefenen, oefenen en nog eens oefenen. Bijvoorbeeld hier. En als je een tekst(je) leest, let dan op dit soort dingen.
Stap 8
Wil je je schema laten controleren, stuur het dan naar mij op. Ik kijk er met plezier naar voor je. En dat doe ik natuurlijk voor niks.